Reizen met Charley – John Steinbeck


Als ik tegenwoordig ergens te weinig tijd voor heb, dan wel om romans te lezen. Tijdens onze big trip van zes maanden heb ik nauwelijks iets anders gedaan, en toen herontdekte ik hoe plezant ik het vind om volledig verzonken te zijn in een goed geschreven verhaal, en hoe ik kan hunkeren naar dat moment waarop ik dat boek opnieuw kan open slaan waar ik de vorige keer geëindigd ben.
De truc om mezelf enigszins te dwingen af en toe een boek te lezen, is: veel boeken kopen. Die leg ik allemaal op elkaar naast m’n bed, in de volgorde waarop ik ze wil lezen.
Momenteel lees ik het tweede deel van Haruki Murakami’s trilogie 1Q84, en tussen beide delen heb ik, bij wijze van ontspanning, ‘Reizen met Charley’ van John Steinbeck gelezen. Dat ontdekte ik in mijn favoriete en onlangs verhuisde (waarover later meer) boekenwinkel Paard van Troje. Ik zag de omslag en was al bijna verkocht, zeker toen ik de tekst op de achterflap las. In ‘Reizen met Charley’ doet John Steinbeck, die een paar jaar later de Nobelprijs voor Literatuur zou winnen, verslag uit van de reis dwars door de Verenigde Staten die hij samen met zijn poedel Charley maakte. De reis vond plaats ergens begin jaren zestig van de vorige eeuw, en daarvoor verbouwde hij een pick-up-truck tot een soort mobilhome avant la lettre, die hij Rocinante noemde, naar het paard van Don Quichote.
Enerzijds is het boek een ronduit subliem geschreven reisverslag, waarop hij perfect verwoordt wat ook ik het allermooiste op aarde vind: onderweg zijn. En welke gevoelens dan ontstaan. Sommige passages zijn zo herkenbaar dat ze me kippenvel bezorgen, vooral uit heimwee natuurlijk naar die lange reis die ik zelf gemaakt heb, en omdat ik denk: had ik het zelf in mijn columns maar zo mooi kunnen verwoorden. Een paar voorbeelden:

Tijdens die lange reis werd ik vaak vergezeld door twijfel. Ik heb altijd bewondering gehad voor verslaggevers die kunnen neerstrijken in een gebied, even met sleutelfiguren praten, belangrijke vragen stellen, hier en daar wat opinies vergaren en daarna een ordelijk verslag schrijven dat veel weg heeft van een wegenkaart. Ik ben jaloers op die techniek en heb er tegelijkertijd geen vertrouwen in als spiegel van de raliteit. Ik heb het gevoel dat er te veel realiteiten zijn. Wat ik hier opschrijf, is waar tot iemand anders dezelfde reis maakt en de wereld in zijn eigen stijl herschikt. In de literaire kritiek heeft de criticus geen andere keus dan het slachtoffer van zijn aandacht te herscheppen tot iets wat de afmeting en de vorm van hemzelf heeft.

En nog één, over lange autoritten:

Maar er blijft, vooral op heel lange reizen, veel tijd over om te dagdromen of zelfs, God sta ons bij, na te denken. Niemand weet wat een ander in die tijd doet. Ik heb zelf  huizen gepland die ik nooit zal bouwen, tuinen ontworpen die ik nooit zal aanleggen, ik heb een methode ontwikkeld om het zachte slik en de vergane schelpen op de bodem van mijn baai omhoog te pompen en naar mijn landtong bij Sag Harbor te brengen, om het zout eruit te spelen en zo de aarde te verrijken en vruchtbaarder te maken. Ik weet niet of ik dat ooit echt zal doen, maar onder het rijden heb ik het tot in detail geplatnd, tot en met het soort pomp, de spoelbakken, de testen om de daling van het zoutgehalte vast te stellen. Al rijdend heb ik in mijn hoofd schildpaddenvallen ontworpen, lange, gedetailleerde brieven geschreven die nooit op papier zijn gezet, laat staan verzonden. Als de radio aanstond, stimuleerde de muziek herinneringen aan tijden en plekken, compleet met personages en toneeldecors, herinneringen die zo nauwkeurig waren dat elk woord van de dialoog teruggeroepen werd. En ik heb toekomstige scènes uitgestippeld, even volledig en overtuigend – scènes die nooit zullen plaatsvinden. Ik heb in mijn hoofd korte verhalen geschreven, terwijl ik gniffelde om mijn eigen humor, of neerslachtig of gestimuleerd werd door structuur of inhoud.

Anderzijds is het boek ook een uniek tijdsdocument van de Verenigde Staten begin jaren zestig, waar in het zuiden blanken niet goed wisten of ze zwarten – consistent nikkers genoemd in het boek – nu wel als beesten moesten beschouwen, dan wel als iets tussen beesten en mensen in. Het was een tijd waarin Martin Luther King zijn beroemde speech nog moest geven, en ze je gek zouden verklaren als je die Amerikanen zou vertellen dat anno 2012 een zwarte president van het land zou zijn. Steinbeck, opgegroeid in Californië en verhuisd naar Long Island, gruwt van dat racisme, en dat laat hij tussen de lijnen ook voortdurend blijken. Hij probeert er, in de buurt van New Orleans, waar hij er overal mee geconfronteerd wordt, ook iets aan te doen, door een zwarte die kilometers naar huis moet wandelen een lift te geven, maar die zit bijzonder zenuwachtig in zijn auto, en vertrouwt het niet dat een blanke hem naar huis wil brengen. Wanneer hij even later een blanke racist mee neemt, zwiert hij die op een bepaald moment uit Rocinante, omdat hij zijn verschrikkelijke uitspraken niet langer kan aanhoren, waarop die hem de hele uitscheldt voor ‘negervriend’. Ik kan mij niet voorstellen hoe dat geweest moet zijn, maar ik kan me wel voorstellen dat het verschrikkelijk gedurfd moet zijn geweest om dat allemaal op te schrijven en vervolgens te publiceren, in een land dat Steinbeck zo graag ziet, maar tegelijk ook van gruwelt.
Ik heb het papieren boek gelezen met de iPad op mijn schoot, zodat ik op Google Maps kon volgen waar hij telkens zat. En via Wikipedia leerde ik ook dat hij wist dat hij ernstig ziek werd, en dat hij daarvoor die reis wilde maken, omdat hij, voor hij zou sterven, nog één keer zoveel mogelijk van zijn eigen land wilde zien. Als je dat weet, wordt het lezen van het boek alleen maar beklijvender.