Reizen met Charley – John Steinbeck


Als ik tegenwoordig ergens te weinig tijd voor heb, dan wel om romans te lezen. Tijdens onze big trip van zes maanden heb ik nauwelijks iets anders gedaan, en toen herontdekte ik hoe plezant ik het vind om volledig verzonken te zijn in een goed geschreven verhaal, en hoe ik kan hunkeren naar dat moment waarop ik dat boek opnieuw kan open slaan waar ik de vorige keer geëindigd ben.
De truc om mezelf enigszins te dwingen af en toe een boek te lezen, is: veel boeken kopen. Die leg ik allemaal op elkaar naast m’n bed, in de volgorde waarop ik ze wil lezen.
Momenteel lees ik het tweede deel van Haruki Murakami’s trilogie 1Q84, en tussen beide delen heb ik, bij wijze van ontspanning, ‘Reizen met Charley’ van John Steinbeck gelezen. Dat ontdekte ik in mijn favoriete en onlangs verhuisde (waarover later meer) boekenwinkel Paard van Troje. Ik zag de omslag en was al bijna verkocht, zeker toen ik de tekst op de achterflap las. In ‘Reizen met Charley’ doet John Steinbeck, die een paar jaar later de Nobelprijs voor Literatuur zou winnen, verslag uit van de reis dwars door de Verenigde Staten die hij samen met zijn poedel Charley maakte. De reis vond plaats ergens begin jaren zestig van de vorige eeuw, en daarvoor verbouwde hij een pick-up-truck tot een soort mobilhome avant la lettre, die hij Rocinante noemde, naar het paard van Don Quichote.
Enerzijds is het boek een ronduit subliem geschreven reisverslag, waarop hij perfect verwoordt wat ook ik het allermooiste op aarde vind: onderweg zijn. En welke gevoelens dan ontstaan. Sommige passages zijn zo herkenbaar dat ze me kippenvel bezorgen, vooral uit heimwee natuurlijk naar die lange reis die ik zelf gemaakt heb, en omdat ik denk: had ik het zelf in mijn columns maar zo mooi kunnen verwoorden. Een paar voorbeelden:

Tijdens die lange reis werd ik vaak vergezeld door twijfel. Ik heb altijd bewondering gehad voor verslaggevers die kunnen neerstrijken in een gebied, even met sleutelfiguren praten, belangrijke vragen stellen, hier en daar wat opinies vergaren en daarna een ordelijk verslag schrijven dat veel weg heeft van een wegenkaart. Ik ben jaloers op die techniek en heb er tegelijkertijd geen vertrouwen in als spiegel van de raliteit. Ik heb het gevoel dat er te veel realiteiten zijn. Wat ik hier opschrijf, is waar tot iemand anders dezelfde reis maakt en de wereld in zijn eigen stijl herschikt. In de literaire kritiek heeft de criticus geen andere keus dan het slachtoffer van zijn aandacht te herscheppen tot iets wat de afmeting en de vorm van hemzelf heeft.

En nog één, over lange autoritten:

Maar er blijft, vooral op heel lange reizen, veel tijd over om te dagdromen of zelfs, God sta ons bij, na te denken. Niemand weet wat een ander in die tijd doet. Ik heb zelf  huizen gepland die ik nooit zal bouwen, tuinen ontworpen die ik nooit zal aanleggen, ik heb een methode ontwikkeld om het zachte slik en de vergane schelpen op de bodem van mijn baai omhoog te pompen en naar mijn landtong bij Sag Harbor te brengen, om het zout eruit te spelen en zo de aarde te verrijken en vruchtbaarder te maken. Ik weet niet of ik dat ooit echt zal doen, maar onder het rijden heb ik het tot in detail geplatnd, tot en met het soort pomp, de spoelbakken, de testen om de daling van het zoutgehalte vast te stellen. Al rijdend heb ik in mijn hoofd schildpaddenvallen ontworpen, lange, gedetailleerde brieven geschreven die nooit op papier zijn gezet, laat staan verzonden. Als de radio aanstond, stimuleerde de muziek herinneringen aan tijden en plekken, compleet met personages en toneeldecors, herinneringen die zo nauwkeurig waren dat elk woord van de dialoog teruggeroepen werd. En ik heb toekomstige scènes uitgestippeld, even volledig en overtuigend – scènes die nooit zullen plaatsvinden. Ik heb in mijn hoofd korte verhalen geschreven, terwijl ik gniffelde om mijn eigen humor, of neerslachtig of gestimuleerd werd door structuur of inhoud.

Anderzijds is het boek ook een uniek tijdsdocument van de Verenigde Staten begin jaren zestig, waar in het zuiden blanken niet goed wisten of ze zwarten – consistent nikkers genoemd in het boek – nu wel als beesten moesten beschouwen, dan wel als iets tussen beesten en mensen in. Het was een tijd waarin Martin Luther King zijn beroemde speech nog moest geven, en ze je gek zouden verklaren als je die Amerikanen zou vertellen dat anno 2012 een zwarte president van het land zou zijn. Steinbeck, opgegroeid in Californië en verhuisd naar Long Island, gruwt van dat racisme, en dat laat hij tussen de lijnen ook voortdurend blijken. Hij probeert er, in de buurt van New Orleans, waar hij er overal mee geconfronteerd wordt, ook iets aan te doen, door een zwarte die kilometers naar huis moet wandelen een lift te geven, maar die zit bijzonder zenuwachtig in zijn auto, en vertrouwt het niet dat een blanke hem naar huis wil brengen. Wanneer hij even later een blanke racist mee neemt, zwiert hij die op een bepaald moment uit Rocinante, omdat hij zijn verschrikkelijke uitspraken niet langer kan aanhoren, waarop die hem de hele uitscheldt voor ‘negervriend’. Ik kan mij niet voorstellen hoe dat geweest moet zijn, maar ik kan me wel voorstellen dat het verschrikkelijk gedurfd moet zijn geweest om dat allemaal op te schrijven en vervolgens te publiceren, in een land dat Steinbeck zo graag ziet, maar tegelijk ook van gruwelt.
Ik heb het papieren boek gelezen met de iPad op mijn schoot, zodat ik op Google Maps kon volgen waar hij telkens zat. En via Wikipedia leerde ik ook dat hij wist dat hij ernstig ziek werd, en dat hij daarvoor die reis wilde maken, omdat hij, voor hij zou sterven, nog één keer zoveel mogelijk van zijn eigen land wilde zien. Als je dat weet, wordt het lezen van het boek alleen maar beklijvender.

Potatolicious


Tijdens het joggen was ik al tientallen keren gepasseerd langs Potatolicious, een nieuw eethuisje op de Verloren Kost in Gent, om de hoek van de Nederkouter. Het prijst zichzelf aan als ‘healthy fastfood’, en dat het wellicht met aardappelen zou zijn, dat kon ik ook wel vermoeden. Vorige week ben ik er voor het eerst ook echt gaan lunchen, en vandaag ben ik opnieuw geweest, en ik vrees dat het niet de laatste keer geweest zal zijn.
Extreem gezellig is het niet in Potatolicious, maar wat ze serveren is dan ook zo origineel dat je het nogal snel afgewerkte interieur makkelijk vergeeft. Op een bord staan de verschillende aardappelgerechten beschreven, en allemaal hebben ze kleurrijke namen meegekregen, zoals ‘It’s a Little Fishy’, ‘Crispy Bacon’ of ‘Oh Mamma Mia’.  Allemaal bestaan ze uit een open geknipte, gekookte aardappel, waarna die overgoten wordt met allerlei toppings. Als een belegd broodje, maar dan helemaal anders. En veel lekkerder. En groter. En bovendien zijn de mensen achter de contoir verschrikkelijk vriendelijk. Ze heten je met de glimlach welkom, en zeggen met een even grote smile ‘tot ziens’ en ‘prettig weekend’.
Een extra troef is dat ze openblijven tot 21u30, waardoor je ook ’s avonds nog binnen kan binnen wippen, iets wat in weinig van dat soort snelle eetgelegenheden in mijn stad nog lukt. En ze serveren ook take-a-way. Dan krijg je je ‘Bollywood’ in een leuk doosje mee.
En alsof dat nog niet genoeg was, verandert het restaurant tussen lunch en dinner in een meer dan uitstekende koffiebar. Achter de toog hebben ze een grote espresso-machine staan, waarmee de jongens cappucino’s kunnen maken die zich kunnen meten met de beste van de stad.
Dat ze maar snel een tweede zaak beginnen, in Brussel, om de hoek van De Morgen.

Guess who’s back ?

Geen vraag is me het voorbije jaar, sinds ik Chef Nieuws geworden ben, zoveel gesteld als: ‘Mis je het schrijven niet?’
Gewoonlijk antwoord ik dan: ‘Mwaah, valt wel mee.’ En dat klopt ook. Acht jaar lang heb ik niets liever gedaan dan artikels geschreven. Grote en korte. Voor de voorpagina of voor Zeno. Lange interviews of korte columns. En nog altijd denk ik dat het, althans voor mij, één van de leukste dingen is die je kunt doen. Regelmatig kijk ik dan ook naar al die journalisten voor me, van aan mijn bureau, en denk ik: ‘Man, wat zijn jullie toch een bende gelukzakken. Straks mag je in die of die stad die of die gaan interviewen, en ondertussen voer je een interessant gesprek, met intelligente mensen, en dan kan je dat verhaal uittikken, terwijl je jouw favoriete muziek op de achtergrond laat spelen, en je gsm geen twintig keer per dag rinkelt. En dan komt het allermooiste, al dat knippen en plakken, en herschrijven, tot je voelt: dit zit echt, echt goed.’
En toch, wat ik nu doe, doe ik minstens even graag. Zo niet nog liever. Ik heb altijd gedacht dat er niets mooiers bestond dan op een zaterdagochtend opstaan, naar de brievenbus rennen, en jouw stuk in die krant gepubliceerd zien. Maar dat klopt niet. Naar diezelfde brievenbus rennen, en die krant openslaan, pagina na pagina lezen, en genieten van artikel achter artikel, dat je ofwel zelf hebt bedacht, ofwel een journalist hebt laten doen, omdat je wist: dit is echt een goed idee. En dan zien dat daar de juiste foto bij genomen is, de juiste kop op is gezet, en dat het op de plaats in de krant ligt waar het hoort… En zien dat journalisten zichzelf overstijgen. Dat is – echt waar – nog mooier.

Het voorbije jaar heb ik dan ook maar één artikel geschreven, over Guillaume & Chris Van der Stighelen, wat me tientallen complimenten heeft bezorgd. En telkens wanneer iemand me vertelt, wat nog altijd gebeurt, dat hij of zij door dat verhaal diep geraakt was, denk ik: ‘Verdorie, het is toch een prachtjob, journalist zijn.’

De voorbije maanden ben ik echter iets anders nog meer gaan missen, en dat was deze blog. Op de krant hebben we een nieuw werkritme gecreëerd, wat me veel beter ligt, en waardoor ik nu weer eens wat meer buiten kom, en iets meer tijd heb om te genieten van mijn eigen stad, of andere plaatsen in dit of in andere landen. En dan zit ik in een restaurant of koffiebar, en neem ik foto’s van mijn eten of cappucino (iets wat ik heb geërfd van mijn vader, die ook altijd alles wat hij eet fotografeert als hij op reis is, van onze reis van zes maanden hebben we evenveel eetfoto’s als er dagen zijn). Sinds ik een iPhone 4 heb, en daarop Hipstamatic heb gedownload, wil ik dat ook altijd sharen.

Dat kan je in minder dan een seconde op Facebook en op Twitter doen. Daarvoor heb je geen blogs nodig. Blogs zijn dan ook zeer 2007, hoorde ik regelmatig zeggen. En toen Pietel ermee stopte, was het tijdperk van de blogs helemaal voorbij, vond ik. Als zelfs de maestro er geen tijd en moeite meer in stopte, waarom ik dan nog?

Maar op Twitter of Facebook ontbreekt het verhaal. Achter elk bord op tafel zit een verhaal, zelfs achter elke kop koffie, als die met passie is klaar gemaakt. Dat geldt net zo goed voor een krant of een tijdschrift, voor een boekenwinkel of een tapasbar. Hoe fun die 140 karakters ook zijn, ze doen oneer aan zoveel liefde. En vooral: je kunt er ook geen geur of kleur op kwijt.

Daarom dus ben ik terug. Herboren.

Veel leesplezier.

Brechtdc

A Close Look at De Morgens iPad App

It’s on, baby! Zonder al te veel tam tam hebben we vorige week de allereerste iPad App van De Morgen gelanceerd, volgens mij een legendarisch nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van onze krant. Veel meer nog dan de lancering van de website, ik weet niet meer hoeveel jaar geleden. Want volgend jaar viert het internet zijn twintigste verjaardag, maar ondanks alle apocalyps-berichten heeft dat medium kranten niet laten uitsterven. Dat medium, ja, want zo zie ik het ook: internet is enerzijds een nieuw distributiekanaal, anderzijds een nieuw medium. Het nieuws lezen op een website, is iets helemaal anders dan een krant lezen. Online kies je veel meer zelf wat je leest, lees je vooral koppen en drie bijhorende zinnen en kom je in no time ergens anders terecht. In een krant kiest de redactie veel meer de volgorde van wat je leest, neem je veel meer je tijd om dieper op de actualiteit in te gaan en is je concentratie niet zo snel ergens anders naartoe.
Maar de krant lezen op de iPad is wél nog altijd de krant lezen. Je leest het gewoon op een andere drager, via een ander distributiekanaal, dat veel meer interactieve mogelijkheden heeft. Het is hetzelfde als radio luisteren via de FM-band of via het internet. Gebruik je die laatste drager, dan heb je geen ruis, kan je makkelijker switchen van kanaal en kan je programma’s herbeluisteren. Maar in de auto is het vooralsnog handiger via de FM-band, zoals een krant lezen op het strand vooralsnog handiger is op papier dan op een iPad, waarmee je dan weer veel meer mogelijkheden hebt. Enfin, veel meer dan op de site heb je op die iPad het gevoel dat je De Morgen leest, een krant die in mijn ogen staat voor kwaliteit, lef en af en toe wat humor. Veel lees- en scroll-plezier!
By the way, het filmpje is met weinig budget maar drie keer zoveel liefde gemaakt door Kenson, bekend als @thisiskenson op Twitter en van de geweldige blog cntrl.be. Bij deze citeer ik graag zijn motto: Spread it Like a WikiLeak.

De beste voetbalcolumnist schrijft voor De Morgen

Als ik een paar dagen vakantie had genomen, een vliegtuig had geboekt en naar mijn maat Yvan, die in Barcelona woont, was gevlogen, dan had ik maandagavond de wedstrijd live kunnen zien die zal geboekstaafd staan als de beste van de voorbije twintig jaar. Damn. Gelukkig is er nog Filip Joos, die vandaag in onze krant een heerlijke column heeft gepubliceerd over het hemelse voetbal waarmee Barcelona de grote vijand vermorzeld heeft. Zo magisch als Messi de bal over het gras kan laten rollen, zo magisch kan Joos gedachten en woorden tot een prachtig stukje literatuur laten versmelten. Je vindt de column nergens gratis online. Je moet ervoor buiten komen, door de vrieskou, en een euro op de toonbank van de krantenwinkel leggen. En dat is maar goed ook, want enkel dit stukje is die prijs al waard. Vergeet Jan Mulder. De beste voetbalcolumnist van het ogenblik schrijft voor De Morgen.

I Love Gorillaz

Op concerten moet ik altijd lachen met al die mensen die de hele tijd met hun gsm het optreden staan te filmen. Zouden ze daar de volgende dag echt nog eens opnieuw naar kijken, denk ik dan, naar die kakofonie van te fel geluid en wazige beelden? Tot ik plots dit filmpje zag op YouTube, gefilmd in zo’n uitstekende kwaliteit dat het voelt alsof ik plots opnieuw sta te kijken naar – durf ik het schrijven? – het beste concert dat ik ooit gezien heb. Nooit eerder ben ik naar een optreden geweest waarbij zo’n gigantische groep op het podium stond, terwijl het geluid vlekkeloos bleef, met artiesten die een hele tour meereizen om twee nummers mee te zingen (zoals de legendary Bobby Womack in pyjama-kostuum in het filmpje, in de hand gehouden door Damon Albarn, het grootste muzikale genie van de laatste tien jaar. Met de helft van The Clash op bas en gitaar. En met visuals waarvan je tranen in de ogen kreeg. Van schoonheid. Van creativiteit. Van het contrast met de muziek. Zoals toen Womack ‘Cloud of Unknowing’ zong en je ondertussen zat te kijken naar echte beelden van kamikazepiloten die hun vliegtuigje lieten neerstorten op Amerikaanse vliegdekschepen. Grootse kunst. Lange tijd vond ik het een schande dat ze 60 euro voor een ticket vroegen. Gisterenavond heb ik elke seconde gedacht dat het optreden minstens dubbel zoveel waard was. Du jamais vu.

Yves Desmet wordt Allerslimste Mens Ter Wereld

En de award voor leukste artikel van de dag gaat naar… Yves Desmet. Ons aller grote voorbeeld schreef een brief aan Bart De Wever, die nog twijfelt of hij wel zal deelnemen aan ‘De Allerslimste Mens Ter Wereld’, de best off-reeks die er binnenkort aan komt. Ik heb me deze ochtend een deuk gelachen, vooral met de laatste lijnen. En ik kan niet langer wachten op mijn droomfinale. Van links naar rechts: Peter Vandermeersch, Bart De Wever, Yves Desmet. Go Yves!

Interview met Johan Cruijff – The making off

De reden waarom ik halfweg vorige week in Amsterdam was, luistert naar de naam Johan Cruijff, de meest tot de verbeelding sprekende mens die ik ooit gesproken heb. Toen ik de afspraak te pakken had met de grootste Europese voetballer aller tijden, kon mijn geluk niet op. Meteen heb ik mijn gsm genomen en een aantal mensen een bericht gestuurd dat ik op de koffie mocht bij Johan Cruijff. Ook nadien liep ik nog tegen iedereen te roepen: ‘Ik mag Johan Cruijff interviewen! Ik mag Johan Cruijff intervienwen!’ Onder veel journalisten heeft Cruijff een soort mythische proporties, omdat hij nauwelijks te interviewen valt. Als hij wereldwijd nog twee interviews per jaar geeft, dan is dat veel. Ik heb dan ook geen vraag zoveel gehoord als: ‘Hoe heb je dat geflikt?’ Daarom dat ik dat hier even wil uitleggen, omdat daar in de krant geen plaats voor is.
Ik herinner me nog perfect hoe ik op het idee kwam. Toen ik de voorbije zomer voor mijn column ‘De Thuisblijver’ elke week ergens anders in het land woonde, zat ik op een ochtend te ontbijten in Café St.-Hubert in Schaarbeek, waar ik De Morgen en Le Soir las. Er was toen net commotie losgebroken rond de kandidatuur van België en Nederland voor het WK van 2018. Politici als Bert Anciaux en Jean-Marie Dedecker vonden het niet kunnen dat de FIFA in ons land geen belastingen zou betalen als ze het WK hier kwamen organiseren. In Le Soir stond toen een foto van Paul Van Himst, Ruud Gullit en Johan Cruijff, alle drie op een fiets in Zürich, waar ze de kandidatuur waren gaan verdedigen bij de FIFA. Blijkbaar moet die foto in april in alle kranten hebben gestaan, maar ik had hem nooit eerder gezien, omdat ik toen ergens in Australië aan het frisbeeën was. Toen ik hem wel zag, dacht ik: ‘Als Cruijff die kandidatuur in Zürich wil gaan verdedigen, dan wil hij dat misschien ook wel eens in een Vlaamse krant doen.’ Onmogelijk, zo denk je dan. Maar van journalist en uitgever Paul Keysers, die ooit mijn hoofdredacteur bij Menzo was, heb ik het über-cliché voor elke journalist geleerd, dat zo vaak blijkt te kloppen: ‘Een neen heb je al, een ja kan je krijgen.’
Als je dat soort mensen wil interviewen, dan moet je, zo heb ik ondertussen wel geleerd, met een duidelijk thema afkomen. Je moet hen kunnen uitleggen waarover je met hen wilt praten, en waarom je dat wil doen. Probleem was: bij wie moest ik zijn om hem die vraag te kunnen voorleggen? Ik heb toen gemaild naar een voetbaljournalist van De Volkskrant, met de vraag: ‘Hoe kan ik Johan Cruijff interviewen?’ Hij antwoordde: ‘Niet. Johan Cruijff heeft geen interviews. Maar als je het toch wil proberen, doe het dan via de Johan Cruyff Foundation.’
Die Foundation is een fonds waarmee hij sportdagen voor kinderen met een handicap organiseert en overal ter wereld voetbalveldjes in moeilijke stadswijken aanlegt. Op de website van die Foundation vond ik een algemeen mailadres voor vragen voor de pers. Daar heb ik mijn vraag naartoe gestuurd. Weken kreeg ik geen antwoord. Dus heb ik nog eens mijn vraag gestuurd. Plots kreeg ik van de press officer van de Cruijff Foundation een mail terug, met de vraag of het interview, als de heer Cruijff het zou willen doen, dan ook telefonisch mocht. Weer weken niets meer. Tot uiteindelijk een mail dat de heer Cruijff een week later in Amsterdam zou zijn, in het kantoor van de Cruijff Foundation, en dat hij dan eventueel een telefonisch interview daarover kon doen. De week erop niets meer gehoord. De week daarop kreeg ik een telefoon van die persoon. Hij zei me dat de heer Cruijff een week later in Amsterdam zou zijn en dat hij een interview kon geven, ongeveer een halfuur. Hij veronderstelde dat we het telefonisch zouden doen, maar ik zei: ‘Zelfs voor een halfuur praten met Johan Cruijff kom ik naar Amsterdam.’ Van toen af was ik de koning te rijk, maar ik zei tegen iedereen: ‘Ik zal pas geloven dat ik hem geïnterviewd heb als ik ook voor hem zit en de bandrecorder draait.’ De avond voor het interview gebeurde wat niet mocht gebeuren. Telefoon. Dat het gesprek de volgende dag niet kon doorgaan. Want de agenda was te druk. Maar ook goed nieuws: het kon een dag later. Een halfuur. En zo gebeurde het dat ik op woensdagochtend om tien uur voor Johan Cruijff zat, voor een kort maar razend interessant gesprek (althans, dat is mijn mening) over de WK-kandidatuur, de Belgische politiek en het Belgische voetbal. Een halfuur lijkt niet lang, maar bij Cruijff is dat al heel veel. Je hoeft niet op te warmen, je hoeft niet te vragen hoe het gaat met vrouw en kinderen. Je kan meteen to the point komen, en hij antwoordt meteen met fantastische zinnen, die allemaal zo waar lijken. Tijdens het uitschrijven heb ik nog minstens één derde van het gesprek moeten weglaten, wegens geen plaats meer in de krant.
Nadien is me vaak ook gevraagd hoe hij was. Wel, bijzonder aangenaam en vriendelijk. Hij gaf me een hand, ging zitten en begon met een glimlach te antwoorden. Ik had het gevoel dat hij het fijn vond om eens over België te kunnen zeggen wat hij wilde zeggen. Maar na een halfuur was het ook wel degelijk gedaan. Toen keek hij op zijn horloge en zei hij dat hij moest vertrekken. Hij gaf nog een hand, nam nog even de tijd om te poseren voor Roger Dohmen, de fantastische en vriendelijke Nederlandse fotograaf die uit Den Haag was gekomen om foto’s te nemen (waaronder deze van hierboven), en hup, weg was hij.
Het interview is gisteren verschenen, in de krant van zaterdag. Hopelijk vond u het fijn.

Gezocht: Lekkere Mexicaan


Het gebeurt niet snel dat ik op zaterdagochtend mijn stapel kranten aan de kant leg, mijn Macbook neem en een stukje op mijn blog schrijf. Maar ik ben net aanbeland aan één van de vele ‘Waar eet?’-stukjes, u weet wel, die kleine lifestyle-artikeltjes waarin ze grote, kleine en halve BV’s laten vertellen waar ze graag eten. De jongste maanden staat tussen al die adressen nu ook altijd steevast één buitenlands adres, ongetwijfeld omdat de chef van het magazine aan de journalist(e) in kwestie de opdracht heeft gegeven om daar zeker naar te vragen. En terwijl ik er net weer zo één las, vroeg ik me af wat ik in dat geval zou antwoorden.
Plots dacht ik aan Seaside, het Mexicaanse restaurant in Legian in Bali, waar we tijdens onze grote reis zeker drie keer zijn gaan eten. Helemaal verslingerd was ik aan de quesadila’s, tostada’s en enchillada’s van dat grote restaurant, dat onder een plafond schuilt, maar eigenlijk open is, alsof het een soort plein is naast de straat die langs één van de beroemdste stranden ter wereld loopt en waar je eindeloos kan blijven kijken naar hoe de zon ondergaat, terwijl je geniet van zo’n quesadila en een frisse Bintang.
Eén van de ironische aspecten van onze reis was dat we drie maanden naar Azië zijn geweest om daar te leren genieten van de Mexicaanse keuken. Regelmatig zijn we in een Mexicaans restaurant beland als we geen zin hadden in weer noedels, of weer rijst. Al snel valt op dat die Mexicanen niet moeten onderdoen voor de Italianen, en dat ze net als dat volk de hele wereld zijn uitgevlogen, om iedereen te bekeren tot hun keuken.
Ik mis die Mexicaanse keuken, en ik heb in eigen land nog geen restaurant gevonden waar ik nog eens zo’n heerlijke tostada kan eten. Terwijl ze ongetwijfeld moeten bestaan. In Gent heb je Pablo’s, zo’n beetje een instituut in de stad, maar ten eerste zijn ze dat aan het verbouwen en ten tweede vind ik dat maar half Mexicaans en niet echt heel erg lekker. Je hebt in mijn thuisstad nog een Mexicaan, waarvan ik de naam niet weet en waar ik nog nooit geweest ben, iets wat ik eens moet proberen. Maar ongetwijfeld moeten in Gent, maar zeker in Antwerpen en Brussel nog uitstekende Mexicaanse restaurants te vinden zijn. Wie wijst me de weg naar Acapulco?